Als je klassieke auto’s niet alleen als hobby ziet, maar ook als potentieel spaarpotje, is het slim om de Hagerty Bull Market List te raadplegen. Daarop kun je een klassieker uitzoeken die de komende tijd vrijwel zeker meer waard wordt. Voor sommige heb je al een flink beginkapitaal nodig, voor andere valt dat mee.
Elk jaar stelt de Amerikaanse verzekeringsmaatschappij Hagerty een lijst samen met klassieke auto’s die zo gewild zijn, dat ze in waarde gaan stijgen. Deels zijn dat auto’s die nu al een lieve duit kosten, maar er zitten ook betaalbare klassiekers en youngtimers tussen. Ook als je geen tonnen te besteden hebt, kun je klassiekerplezier en een slimme investering met elkaar combineren. Zeker als je in staat bent om een ‘project’ om te toveren in een concourswinnaar. Met één van de tien auto’s uit de Hagerty Bull Market List kun je je slag slaan. We hebben wel een kanttekening: deze toplijst geldt voor het Verenigd Koninkrijk. Toch verwachten we dat ook Nederlandse klassiekerliefhebbers er hun voordeel mee kunnen doen.
Renault 4 (1961 – 1994)

Tja, deze 60-jarige klassieker heeft eigenlijk geen verdere introductie nodig. Renault had voor de opvolger van de Renault 4CV goed gekeken naar de succesvolle Citroën 2CV, maar besloot het supersimpele concept van de Eend fijn te slijpen. Net als de 2CV kreeg de Renault 4 voorwielaandrijving en onafhankelijke wielophanging rondom. Maar in plaats van een tweecilinder boxermotor, lag er viercilinder lijnmotor onder de kap. Die klonk niet alleen een stuk beschaafder, hij leverde ook veel betere prestaties. Verder was de Renault in alle opzichten net iets steviger en luxer dan zijn rivaal.
Baanbrekend was dat de Renault 4 een grote vijfde deur had – in feite was het de eerste voorwielaangedreven hatchback. In ruim dertig jaar tijd, zijn er meer dan 8 miljoen Renaults 4 gebouwd. De meeste die nog rondrijden, zijn van de latere bouwjaren. Vroege R4’s en bijzondere uitvoeringen zijn een stuk zeldzamer. Maar over de gehele linie vertonen de prijzen een gezonde, stijgende tendens. Voorheen kocht je een oude R4 voor twee kratten bier, tegenwoordig moet je minimaal 4000 euro meenemen. Vroege exemplaren of speciale uitvoeringen brengen een veelvoud op.
Maserati 3200 GT (1998 – 2002)

Zeker vergeleken met Porsches 911 uit dezelfde periode, is de Maserati 3200 GT een koopje. Vanaf ruim 15.000 euro ben je al in business. Voor dat bedrag koop je een bijna 400 pk sterke V8 in een oogstrelende verpakking. Wij vinden tenminste dat Giorgetto Giugiaro kans heeft gezien elegantie en spierballenvertoon prachtig te combineren. Zijn opvolger, de Maserati Coupé, oogt bijna net zo fraai, totdat je de achterkant ziet. Vanwege Amerikaanse keuringseisen verdwenen de fraaie boemeranglichten van de 3200 GT, om plaats te maken voor veel saaiere lampunits.
Helemaal lyrisch worden we van het hitsige geluid dat de Italiaan voortbrengt. Alsmede van de overtuiging waarmee hij ons in de beige leren kussens drukt. En zoals een ruitvormig klokje in een Maserati tikt, tikt het nergens. Maar voordat je je laat verleiden door de Maserati 3200 GT, zouden we nadrukkelijk informeren naar de onderhoudshistorie. Een aankoopkeuring lijkt ons evenmin een overbodige luxe, want onderdelen en reparaties zijn bij dit soort raspaarden niet goedkoop.
Ferrari 458 Italia (2010 – 2015)

In 2010 moest je bijna 250.000 euro neertellen voor een nieuwe Ferrari 458 Italia. Een tweedehandsje heb je voor bijna een ton minder. Tenminste, dat is de goedkoopste 458 Coupé die wij kunnen vinden. Wil je ‘s zomers de wind door je haar of over je kale knar voelen blazen, dan moet je niet één, maar twee spaarvarkens slachten.
Maar toch. Als je alleen maar negatieve spaarrente moet betalen en prins Bernhard je telkens voor is als je een leuk vastgoedobjectje op het oog hebt, dan is een Ferrari 458 een prima investering. Volgens Hagerty zijn de prijzen in 2021 wereldwijd met 3,7 procent gestegen ten opzichte van 2020. Daarmee accelereert de waarde niet zo hard als de auto zelf (0-100 km/h in 3,4 s), maar we kennen aandelen die het minder goed doen.
New Mini Cooper (2001 – 2006)

Met de reïncarnatie van de klassieke Mini schoot BMW in 2001 midden in de roos. Hij was dan wel ruim 50 centimeter langer dan het oermodel, de New Mini liep nog steeds over van de charme. En – minstens zo belangrijk – hij reed nog altijd zeer vermakelijk. Volgens Hagerty is er momenteel veel belangstelling voor de eerste generatie New Mini, en dan met name voor de Cooper en Cooper S. De auto’s staan nooit lang te koop en ook op veilingen gaan ze grif van de hand. Let wel op de onderhouds- en reparatiehistorie, want de motoren – bij deze generatie afkomstig van Chrysler – kenden de nodige gevoeligheden. Voor een Mini Cooper met maximaal een ton op de klok betaal je minimaal 4000 euro. Daar kun je je bij een goed onderhouden exemplaar nauwelijks een buil aan vallen.
MG TB (1939 – 1940)

Bij het merk MG denken klassiekerliefhebbers waarschijnlijk vooral aan de populaire MGB (1962 – 1980). Maar ruimschoots voordat dit wereldwijde succesmodel kwam, bouwde MG al betaalbare roadsters. Dat begon eind jaren twintig van de vorige eeuw en nam een grote vlucht met de T-series (vanaf 1936). Daarvan was de TB het tweede model. Hij startte zijn carrière in 1939, maar door de tussenkomst van de Tweede Wereldoorlog, bleef het de meest zeldzame T-series ooit: er zijn maar 379 stuks van gebouwd.
Een MG TB mag er dan exact zo uitzien als de TA, hij heeft een volledig andere motor. Deze XPAG-viercilinder was kleiner dan zijn voorganger, maar bood 10 procent meer vermogen. Door zijn zeldzaamheid ligt de MG TB zeer goed in de markt: 84 procent van de TB’s die de afgelopen jaren op een veiling werd aangeboden, werd daadwerkelijk verkocht. Dat is ruim boven het gemiddelde van 75 procent. En dat terwijl een MG TB toch algauw 60.000 euro kost. Gelukkig is het onderhoud juist heel betaalbaar, mede dankzij de uitstekende onderdelenvoorziening.
Renault Clio Williams (1993 – 1995)

Van 1989 tot 1997 werkte Renault intensief samen met het Formule 1-raceteam van Williams. Beroemde coureurs als Nigel Mansell, Alain Prost, Damon Hill en Jacques Villeneuve haalden met Williams-Renault allemaal de wereldtitel binnen. Alleen: hoe kun je deze successen transformeren naar een braaf Cliootje? Die uitdaging ging Renault aan, nadat het in 1992 met Williams de eerste constructeurstitel had binnengehaald. De inspanningen leidden een jaar later tot de Renault Clio Williams. Het Williams-raceteam had niets met de ontwikkeling te maken, Renault Sport deed alles zelf. De Renault Clio Williams zou in een oplage van 3800 worden gebouwd, waarbij elke auto een eigen nummerplaatje kreeg. Aanvankelijk beschikte de Clio Williams over een 135 pk sterke 1,8-liter zestienklepper met injectie, later hing Renault er een 150 pk sterke tweeliter in.
Een Renault Clio Williams was meteen te herkennen aan zijn donkerblauwe kleur (Bleu Sport metallic), in combinatie met goudkleurige wielen. Het werd al snel een liefhebbersauto, waar Nederlandse fans graag 50.000 gulden voor overhadden. Renault besloot dan ook om de productie van de Williams uit te breiden. Eerst met nog eens 1600 auto’s, maar omdat de vraag onverminderd groot bleef, stokte de teller uiteindelijk pas bij 12.000. Alleen verdween het unieke nummerplaatje en werd de blauwe kleur licht aangepast. Vooral de Clio’s mét typeplaatje zijn tegenwoordig gewild. De prijzen variëren sterk: van 13.000 tot 40.000 euro. Volgens Hagerty zit hier nog veel stijgingspotentieel in.
Porsche Boxster (1996 – 2004)

Volgens veel liefhebbers hebben echte Porsches de motor achterin liggen. Toch besloot het merk eind vorige eeuw om een roadster met middenmotor te ontwerpen. Het resultaat, de eerste Porsche Boxster, verscheen na een lange aanloop in 1996 op de markt. Drie jaar eerder had Porsche op de Detroit Motor Show al de Boxster Concept getoond. De tweezitter met watergekoelde zescilinder boxermotor werd een verkoopkanon en speelde een belangrijke rol in de herrijzenis van het destijds kwakkelende Porsche. Dat de prijs ruim vijftig procent hoger kwam te liggen dan Porsche had aangekondigd, kon de pret niet drukken. Al werd de pret pas écht groot met de introductie van de 252 pk sterke Porsche Boxster S in 1999.
Lange tijd was de Boxster een voordelig alternatief voor Porsche-liefhebbers die de prijzen van oudere 911’s te gortig vonden. Nu ‘de markt’ de Boxster heeft ontdekt, vertonen de prijzen een stijgende lijn. Al is een Boxster nog altijd veel bereikbaarder dan een 911. Van alle Boxsters die op veilingen worden aangeboden, wordt 89 procent verkocht. Toegegeven, een Porsche 924 is voordeliger, maar die heeft geen boxermotor. Als je per se een Porsche met een flat six wilt hebben, wacht dan niet te lang met de aanschaf van een Boxster, want de prijzen lopen hard op. Check wel eerst ons koopadvies.
Rolls-Royce Camargue (1977 – 1986)

Eind jaren zestig is de Rolls-Royce Silver Shadow het non plus ultra op het gebied van automobiele volmaaktheid. En niet alleen volgens de chauvinistische Britten. Beter is niet mogelijk. Toch denkt David Plastow daar anders over. De topman van Rolls-Royce Ltd. heeft een tweedeurs coupé voor ogen die de Silver Shadow in alles overtreft.
De one-off Bentley T1 met tweedeurs coupékoets van Pininfarina dient als voorbeeld. Het Italiaanse ontwerphuis krijgt de opdracht een productieversie te tekenen – en is zo vereerd dat het zelfs bereid is een flinke korting te rekenen. Een met 50 centimeter ingekort platform van de Silver Shadow dient als technisch uitgangspunt. Na allerlei vertragingen en ondanks de energieicrisis gaat de productie van de nieuwe grote en dorstige Rolls-Royce in 1975 alsnog van start. Hij heet Camargue en weet de Silver Shadow in menig opzicht te overschaduwen. Desondanks werd de Camargue geen groot succes: Rollls-Royce bouwde er maar 526. In 2021 gingen er in Europa maar twee onder de hamer. Beide brachten meer dan 100.000 euro op. Hagerty verwacht dat de prijzen de komende jaren flink gaan stijgen.
Triumph TR6 (1969 – 1976)

Met de Triumph TR6 kwam er een eind aan de ronde lijnen die de door Michelotti getekende TR4 en TR5 vertoonden. Niet geheel verrassend was het een Duits bedrijf dat de rechtlijnigheid in Triumphs roadsterprogramma bracht. Hoewel de TR6 er na de ingreep van Karmann minder vriendelijk uitzag, stond dat het succes niet in de weg. In totaal werden er bijna 100.000 verkocht. Ondanks dit relatief grote aantal, vertoont de waardeontwikkeling een behoorlijk steile lijn. De afgelopen twee jaar noteerde Hagerty een gemiddelde prijsstijging van 13 procent.
Triumph TR6 lijkt dus een vrij zekere investering. Voorwaarde is wel dat je bij aankoop je ogen openhoudt, want er is veel kaf tussen het koren. Let vooral op amateuristisch gerepareerde schades. Ook de de roestduivel zet zijn tanden nog weleens in deze Britse sportwagen. Wat de techniek betreft, zijn eventueel olieverlies en in slechte staat verkerende carburateurs de belangrijkste pijnpunten. Af en toe kan ook de mechanische brandstofpomp voor problemen zorgen. De prijzen beginnen bij zo’n 20.000 euro.
Volkswagen T3 Camper (1979 – 2002)

Kampeerbusjes op basis van de Volkswagen T1 en T2 worden zo langzamerhand onbetaalbaar. Niet zo gek dat steeds meer liefhebbers uitwijken naar de T3, de laatste Volkswagen-bus die geleverd werd met luchtgekoelde boxermotoren en achterwielaandrijving. De vraag is hoelang de T3 nog betaalbaar blijft. Want de door corona veroorzaakte run op campers, heeft de prijzen flink de hoogte in gestuwd. Heb je je blik al een tijdje gelden op de T3 laten vallen, wacht dan niet te lang om daadwerkelijk toe te slaan. Maar niet zonder een zorgvuldige inspectie vooraf, want de T3 is erg roestgevoelig.
Check vooral alle lasnaden, maar ook de dorpels, het front, de opstapjes, de spatbordranden en de wagenbodem. Controleer tevens of de schuifdeur soepel loopt. Ook achterstallig onderhoud komt veelvuldig voor. Voor afgeragde exemplaren wordt vaak toch nog 5000 euro gevraagd. Pas wel op, want bij te veel roest is reparatie bijna ondoenlijk. Dankzij het hoge productieaantal van 1,2 miljoen, zijn er veel gebruikte onderdelen en complete donorvoertuigen te koop. Een mooie Volkswagen T3 in kampeeruitmonstering met benzinemotor kost zomaar 15.000 euro of meer. Een T3 diesel is een stuk betaalbaarder.